- advance
- adj. vroeger; eerder--------n. vooruitgang; voorschot; opmars--------v. vooruitgaan; voorschieten; verhaasten; voorschot gevenadvance1[ ədva:ns] 〈zelfstandig naamwoord〉1 voorschot ⇒ vooruitbetaling2 〈voornamelijk meervoud〉avance ⇒ eerste stappen, toenadering3 vooruitgang 〈ook figuurlijk〉 ⇒ voortgang, vordering, ontwikkeling, verbetering♦voorbeelden:3 in advance • vooraf, van tevoren 〈tijd〉; vooruit, voorop 〈ruimte〉he spent the money in advance • hij gaf het geld uit voor hij het hadDa Vinci was in advance of his age • Da Vinci was zijn tijd vooruit————————advance2〈bijvoeglijk naamwoord〉1 vooraf ⇒ van tevoren, bij voorbaat♦voorbeelden:1 advance booking • reservering (vooraf)advance copy • voorpublicatie〈leger〉 advance guard/party • voorhoede, voorpostadvance notice • vooraankondiging————————advance3I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 vooruitgaan ⇒ voortbewegen; vorderen, vooruitgang boeken2 promotie maken ⇒ bevorderd worden♦voorbeelden:1 the troops advanced against/(up)on the enemy • de troepen naderden/rukten op naar de vijandhe advanced towards the door • hij begaf zich naar de deurII 〈overgankelijk werkwoord〉1 vooruitbewegen ⇒ vooruitbrengen/schuiven/zetten2 promoveren ⇒ bevorderen (in rang)3 bevorderen ⇒ steunen 〈plan〉4 naar voren brengen ⇒ te berde brengen5 vervroegen6 voorschieten ⇒ vooruitbetalen♦voorbeelden:2 advance someone to a higher position • iemand bevorderen4 advance one's opinion • zijn mening naar voren brengen5 advance the date of a meeting • de datum van een vergadering vervroegen
English-Dutch dictionary. 2013.